Jeugd 6-9

jul 4, 2013

Zilveren Griffels 2013 voor "Springdag " en "Wie klopt daar"


  Wie klopt daar? van Bart Moeyaert (De Eenhoorn)

Juryrapport:

Geen mijter, lange witte baard of pepernoten. Wel is het krakend koud, zijn de wegen glad en is er honger. In Wie klopt daar? van Bart Moeyaert is het winter, en gezellig wordt het niet. Een boer ziet zich genoodzaakt zijn kreupele paard te slachten. De slager die de klus mag klaren ziet dat de zonen van de boer wel heel erg goed in hun vel zitten. In plaats van het magere paardenvlees ziet hij meer brood in het jongensvet en hij lokt de jongens in de pekelton. En dan zijn nog drie arme dochters van de hoedenmaker op bedeltocht. Tot zover verwijst alleen de titel van het verhaal naar Sinterklaas. Pas als de boer, voortgedreven door schuldgevoel, op zijn witte paard zijn zonen gaat redden en en passant een paar goudstukken naar de hoedenmakersdochters strooit, herkennen we de goedheiligman. Niet als de kindervriend die gezelligheid en cadeautjes komt brengen, maar als de man die het goede wil doen en

leven en toekomst geeft. In Wie klopt daar? vertrekt Bart Moeyaert vanuit twee oeroude Nicolaaslegenden. In buitengewoon krachtige, directe taal smeedt hij er zijn eigen eigenzinnige wintervertelling van. Hij draait er niet omheen, daar vriest het ook te hard voor. Hij gaat wreedheid noch gruweldaden uit de weg, voor bloemrijke omzwervingen is het veel te glad. Moeyaert staat met twee benen op de vaste grond, met zijn poten in de drek.
En zo zit de lezer meteen middenin het verhaal, dat voelt alsof de Vlaming zelf ons voorleest, op grimmige toon, met alleen de ‘g’ ter verzachting. De illustraties van Gerda Dendooven zitten als gegoten. Hoekig, bonkig, fysiek en nors als de taal van Bart Moeyaert, maken ze het verhaal compleet. Hier klopt alles.
 

Springdag van Anne Provoost (De Eenhoorn)

Juryrapport:

Voor Zsófi betekent Springdag haar geboorte, voor Kej (Zsófi’s oma) betekent de naderende Springdag juist het einde van haar leven. Springdag is een sprookjesachtig verhaal dat de eeuwige gang van leven en dood verbeeldt. Anne Provoost schrijft een tintelend fris Nederlands: ‘Vandaag is het Springdag. Ik draai om en om. Benen hoog, dan opzij, rondjes in de lucht. Al die sterren waar je langs komt! Ik val door een wolk en een sneeuwbui. Er komen ijspegels in mijn haar. En al die gensters achter me aan, brand ik?’ Dat een volwassene moet verklaren dat het woord ‘gensters’‘vonken’ betekent, is geen enkel bezwaar. Integendeel! Iedere figuur heeft in Provoosts verhaal een koffer bij zich, waarin een weegschaal kan zitten, zeildoeken, lakens en gordijnen – zoals in de koffer van ‘de vrouw van mijn leven’, aanduiding voor Zsófi’s moeder. Of een paard, zoals in de koffer van ‘de man van mijn leven’, de vader. De humor zorgt ervoor dat het verhaal aards blijft: ‘De vrouw van mijn leven tast in haar koffer. Ze vindt een pop en stopt me die toe. Ik laat mijn schouders zakken. “Ik wou liever een paard,” zeg ik. Ze buigt nog een keer diep voorover. Onderin vindt ze een man, een hele mooie, op wollen sokken.’ De lezer ondergaat de bijzondere natuurwetten in dit ‘volksverhaal’ als volstrekt vanzelfsprekend. Dat is de grote verdienste van de schrijfster, die dankzij de tijdloze sfeer die zij oproept een innig verbond sluit met de lezer.


Vorige pagina: Jeugd 10-12
Volgende pagina: Prentenboeken